Voorleestips

• Boek kiezen. Laat je kind zelf een boek kiezen. Belangrijk is om een boek voor te lezen dat op dat moment past bij de belevingswereld, interesse en leeftijd van je kind. Kies bijvoorbeeld voor een boekje over tandenpoetsen als je kind leert tandenpoetsen.
• Lees hetzelfde boek een paar keer voor. Kinderen willen vaak een verhaal eindeloos horen. Bij de eerste keer voorlezen zijn ze geboeid, bij de tweede keer is er het feest van herkenning, bij de volgende keren krijgen ze oog voor detail en ontdekken ze steeds weer iets nieuws in plaatjes.
• Voorleesrituelen. Kinderen raken vertrouwd met allerlei rituelen. Lees bijvoorbeeld voor op een vertrouwd moment en op een plek met zo weinig mogelijk kans op afleiding. 20 minuten per dag voorlezen stimuleert de ontwikkeling. Het geeft niet als je kind afhaakt en weer wil spelen. Ga op een later moment weer even zitten en lees de rest van het boek voor. Hoe vaker je voorleest, hoe langer de tijd wordt dat je kunt voorlezen.
• Leeservaring. Je kind moet leren begrijpen wat ‘lezen’ inhoudt. Door steeds de voorleessessie op dezelfde manier te beginnen, weet je kind wat er gaat komen. “Zullen we samen een boekje lezen?”.
• Maak voorlezen leuk. Voorlezen is leuk, het maakt niet uit hoe oud je kind is. Als je kind een boek niet leuk vindt, leg het weg en kies iets waar hij wel van houdt. Je kunt het altijd nog op een later moment voorlezen.
• Voorleestempo. Probeer je snelheid aan te passen aan het kind. Door een langzaam spreektempo aan te nemen kan het kind jou en het verhalen beter volgen. Geef je kind de ruimte om te reageren op wat je voorleest: las een korte pauze in en kijk daarbij je kind aan. Ga in op reacties.
• Moeilijke woorden. Wanneer er moeilijke woorden in het boek staan, worden deze in de context van het verhaal vaak wel duidelijk. Zo niet, dan kun je jouw kind helpen om het nieuwe woord te leren door er een plaatje bij aan te wijzen, een voorbeeld te geven of een vervangend woord te gebruiken. Zo onthoudt je kind het beter, dit helpt bij de ontwikkeling van het taalgebruik.
• Laat je kind vertellen. Maak het voorlezen interactief en geef je kind gelegenheid om iets te zeggen als het verhaal wordt voorgelezen. Het gaat erom dat het kind praat, dus alle opmerkingen over het verhaal zijn goed. Het kind heeft een eigen interpretatie over het verhaal en kan ook meepraten vanuit eigen ervaringen. Daar kun je dan weer op ingaan. Zo blijft je kind betrokken bij het verhaal.
• Stel vragen. Stel vragen over het verhaal of de illustraties tijdens het voorlezen. Stel een vraag bij wat er te zien is; ook al kan een kind nog niet praten, vaak snapt het een eenvoudige vragen wel (“Zie jij het hondje?”; “Wat zegt het hondje?” ; “Waf waf..”). Beperk dit tot één of twee vragen per bladzijde om je kind niet uit het verhaal te halen.
• Herhalen, herhalen, herhalen. Je zal er zelf vast af en toe genoeg van hebben, maar voor kinderen is herhaling belangrijk. Kinderen vinden het fijn om te weten wat er komt en maken graag het verhaal zelf af. Vol trots zal het al gauw meedoen, en bijvoorbeeld ‘blaffen’ nog voor je kunt vragen: “Wat doet het hondje?”. Herhaling is goed voor het geheugen en om nieuwe informatie een plek te geven in het brein. Je kind zal dan beter in staat zijn om te praten over het boekje. Hij zal verbanden gaan leggen tussen het verhaal en gebeurtenissen uit zijn eigen leven.

Heb je nog meer vragen over taalontwikkeling of voorlezen? Aarzel dan niet om contact op te nemen!